Thuisloos
Hij loopt door de straten van de stad
en ziet de bergen, de vlakten en de dorpen.
Hij zit op een bank in het weelderige park
en ziet de angstige ogen van zijn jonge bruid achter de boerka.
Hij fietst door de regen met tassen met kranten
en zaait in gedachten zijn gestolen akker.
Hij is jong en krachtig, hij oogt oud en gebroken.
Hij heeft sprankelende ogen, ze staan dof en donker.
Hij wil hard werken, maar is veroordeeld tot wachten.
Hij wil weer iemand zijn, hij is een van de 26 duizend.
En 's nachts wordt hij bezocht
door zijn ouders, broers, zussen en bruid.
En steeds maar weer die vraag: waarom zij en niet hij?
Tot vroeg in de ochtend, dan is het weer tijd voor de kranten.
En de koppen spreken duidelijke taal.
Voor hem is er geen plaats meer,
niet in onze steden,
niet in onze dorpen,
en niet meer in onze christelijke harten.
Zeg nou zelf, hij heeft niet eens een gezin.
M.C.L. de Waal 29-01-2004